‘Papa, zijn we er bijna?’
Mijn zoontje rent ongeduldig voor me uit over de spoorrails. Oude spoorrails, ze zijn al jaren niet meer in gebruik. Ik knipper met mijn ogen terwijl ik tegen de zon in kijk of we al iets naderen maar ik zie nog niks. Om eerlijk te zijn weet ik ook niet precies waarnaar we op zoek zijn, er schijnt hier een of ander monumentje te moeten staan, iets met de oorlog. We blijven het spoor volgen. Ik verbaas me erover hoe mooi het hier is. Hoge bomen en wilde struiken, een indrukwekkende spoorlijn midden in een stukje ongerepte natuur. Vanaf mijn vijftiende woon ik al in dit dorp maar nog nooit heb ik de tijd en de moeite genomen om af te wijken van de harde weg. Pas nu mijn zoon op school bezig is met een werkstuk over treinen door de jaren heen, herinner ik me het bestaan van deze spoorlijn.
‘Pap! Wat is dit?’
Ik zet mijn hand vlak boven mijn ogen en terwijl ik dichterbij kom zie ik mijn zoontje vol bewondering staan kijken naar stukken H-profiel die zijn ingegraven en zo’n twee meter boven het baanvlak uitsteken. Dat is dus duidelijk; geen trein zal er langs kunnen. Dan roept mijn zoontje met glanzende ogen:
‘Kijk! Daar houdt het spoor op!’
Een paar meter verderop eindigen de rails abrupt, de laatste meters staal zijn verwrongen in grote bochten. Alleen het talud loopt door.
‘Wow…! Wat is hier gebeurd?’
De jongen is vol kinderlijke triomf om zijn ontdekking, ikzelf voel een siddering door mijn lichaam gaan bij het zien van dit indrukwekkende stukje geschiedenis. Het idyllische plaatje van zo-even word onmiddellijk vervangen door stoffige zwartwitte tv-beelden van soldaten in uniformen met ronde helmen op die naakte mensen in een trein afvoeren.
‘Ik weet het niet,’ antwoord ik. ‘het moet zijn overgebleven van de Tweede Wereldoorlog.’
’10 Mei 1940. De slag bij Mill.’
Ik kijk om me heen om te zien waar de stem vandaan komt.
‘Ieder jaar kom ik hier kijken en ieder jaar beleef ik opnieuw de dag van de tiende Mei 1940.’
De man die naast me komt staan is oud en grijs. Hij kijkt me vriendelijk maar doordringend aan met kleine, opvallend blauwe ogen waarachter een verleden van minstens tachtig jaar schuilgaat. Ooit is hij ongetwijfeld een lange knappe man geweest maar de tijd heeft zijn sporen nagelaten. Zijn lange rug is een beetje gebogen waardoor het rugpand van zijn colbert wat stof te kort komt, en hij heeft een stok bij zich, waar hij overigens nu niet op leunt. Er lopen diepe rimpels door zijn huid maar toch bezit de man een buitengewone charme.
Hoe oud hij ook mag zijn, hij lijkt verheugd te zijn als een kind iemand te treffen die hij kan vertellen over dit kleine stukje verleden.
Hij kijkt even naar mijn zoon die op de twee meter hoge profielen probeert te klimmen, waarna zijn blik afdwaalt naar de opgebroken rails. Ik zie de oude man veranderen in een jonge knul van bijna twintig.
Hij vertelt:
‘10 Mei 1940.
Ik was één van de tweeduizend militairen van I-6 en I-3 Regiment Infanterie en III-2- Regiment Artillerie in de sector Mill. Onze opdracht was om de terugtocht van het Derde Legerkorps, dat de opening tussen de Nederlandse en Belgische linies afschermt, te dekken. Daarop waren we ons aan het voorbereiden.
Het was allemaal nog een beetje onwerkelijk, tot dusver waren het voornamelijk onschuldige oefeningen geweest. Sommige van mijn kameraden uit het bataljon deden er zelfs een beetje lacherig over. Toch waren we allemaal goed opgeleid en serieus voorbereid.
Maar die ochtend vroeg, om 04.00 uur werden we compleet overrompeld door een hels kabaal: Een Duitse pantsertrein, gevolgd door een goederentrein vol infanteristen passeerde onverwacht de brug in de richting van de Peel-Raamstelling bij Mill. Het besef drong pas tot ons door toen de trein al uit het zicht verdwenen was: De Duitse opmars was nog maar net begonnen of de Maaslinie was reeds doorbroken. Hoe had dit in vredesnaam kunnen gebeuren?’
‘Dus u bent een echte soldaat geweest?’ Mijn zoontje hangt inmiddels aan de lippen van de oude man, die helemaal opleeft bij onze aandacht voor zijn verleden. Hij knikt en vertelt verder.
‘Wij voelden ons allemaal behoorlijk onnozel, we hadden gefaald. De motivatie was groot om alles op alles te zetten om de missie alsnog te volbrengen.
Onder leiding van onze luitenant van Eersel en niet in het minst reserve-luitenanten Bussen en van Vliet brachten we alsnog de aspergeversterkingen, die notabene al klaar stonden, op de spoorbaan aan..,’
‘O, dus deze dingen heten asperges, pap!’
‘..terwijl een drietal pioniers een paar op scherp gestelde landmijnen opgroef en onder de spoorrails legden. De Duitse pantsertrein zou namelijk terugkomen wanneer het het grootste gedeelte van zijn infanteriebataljon zou hebben afgezet. Na het bericht dat de pantsertrein aan de terugweg begonnen was, lagen wij allemaal verscholen rondom het spoor vol spanning af te wachten wat er ging gebeuren. Ik zie mezelf nog liggen.. De geur van het stoffige zand zit nog in mijn neus. Het leek uren te duren voordat er wat gebeurde. Konijntjes huppelden onbezorgd rond in het stille veld en vogeltjes floten vol vertrouwen terwijl het bos bezaaid lag met militairen. Ik hield mijn adem in toen de pantsertrein de aspergeversperring naderde.
Ondanks de versperring minderde de Duitse trein geen vaart en als gevolg daarvan ontspoorde hij met donderend lawaai. Ik zeg je: In mijn hele leven heb ik nooit meer zoiets angstaanjagends gehoord of gezien. Nooit. Diverse wagons vielen van het talud en een hing er half in het kanaal.’
Hij wijst ons met zijn oude vinger de plaats van de wagons zodat we in gedachten het hele tafereel voor onze ogen zien voltrekken.
‘De Duitsers verscholen zich ten zuiden van de spoorlijn en overmeesterden twee vlakbij gelegen kazematten.
Ikzelf en enkele tientallen van mijn kameraden maakten ons aan de andere kant van de spoorlijn snel front naar het zuiden en begonnen een hevig vuurgevecht. We schoten onder de wagons door en daarmee dwongen we de Duitse vijand dekking te zoeken in de trein. Het gevecht ging niet zonder verlies, enkelen van mijn kameraden werden fataal getroffen. Ik heb de beelden nooit meer van mijn netvlies gekregen.’
De man laat ons zijn oor zien waarvan niet veel meer over is. ‘De rest ligt hier misschien nog ergens,’zegt hij nuchter.
‘Ter verduidelijking: Ons verdedigingsplan bepaalde dat de Peel-Raamstelling lang genoeg gehouden moest worden om het Derde Legerkorps in staat te stellen zich achter de Waal-Lingestelling terug te trekken. Deze terugtocht voltrok zich volgens plan. Vroeg in de middag kwam het regiment Huzaren-Motorrijders. Ze kwamen ons met 500 man helpen door een gedeelte van het door duitsers bezette stellinggebied te heroveren. Inclusief een aantal kazematten. Bij die actie werd ook de achtergebleven Duitse goederentrein in brand gestoken. Dat was een zege! Dat beeld van die brandende trein hield bij ons de moed erin.
Maar uiteindelijk, na een Duitse aanval van Stuca-duikbommenwerpers en aanval op de kazematten, moesten we ons toch terugtrekken achter de Zuid-Willemsvaart.
Maar de Duitse opmars was toen wel bijna een etmaal vertraagd!’
Bij deze woorden kijkt de man niet zonder trots.
Waarna zijn blik weer afdwaalt en hij begint te vertellen over het verlies van zijn beste vriend.
‘Jaap heette hij… Jaap Schragen. Hij bezette tijdens de slag bij Mill samen met twee maten een bunker. Zij hadden het bericht niet doorgekregen dat er teruggetrokken werd. Ze hebben gevochten tot hun laatste snik.
Ik was zelf degene die als eerste bij de kazemat aankwam en de gesneuvelde mannen aantrof. Ik vond nog een brief in Jaaps’ borstzak, een brief aan zijn ouders waarin hij schrijft dat het niet meer zo gezellig is en dat we allemaal een beetje van streek zijn door het ‘schieten met geweld’. Ik ben de brief persoonlijk naar Jaaps’ ouders gaan brengen, samen met het bericht dat hun zoon niet meer terug zou komen.
Dat was de zwaarste taak uit mijn leven.’
De oude soldaat valt stil.
Mijn zoontje heeft al die tijd zijn mond niet open gedaan.
Met z’n drieën kijken we een hele tijd zwijgend naar het opgebroken oude spoor. Drie generaties Nederlanders met ieder hun eigen gedachten over dat gruwelijke verleden.
‘Ik ga maar weer eens op huis aan..’ verbreekt de oude man de stilte. Hij leunt inmiddels op zijn stok, zo lang staan is blijkbaar teveel voor hem.
Ik geef hem een hand.
‘Dank u wel. Bedankt dat u ons uw verhaal wilde vertellen. Ik wens u het allerbeste.’
Mijn zoontje doet hetzelfde, hij legt zijn gave kinderhandje in die grote rimpelige hand. ‘Dankjewel, mijnheer soldaat.’
‘Nee, jongens. Ik bedank júllie dat jullie vandaag naar mijn verhaal wilden luisteren.’
Hij glimlacht en draait zich om. En terwijl ik hem voorzichtig weg zie schuifelen besef ik dat deze bijzondere oude man zelf voor mij een nog veel confronterender stukje geschiedenis vertegenwoordigt dan de trainrails en de oorlog.
Ik neem mijn zoontje op mijn nek en terwijl we in tegengestelde richting over het spoor lopen laten we de geschiedenis achter ons. Terug naar huis, terug naar 2004.
Cindy Willems, Mill (2004)