Onze strijdkrachten tussen de wereldoorlogen

De geschiedenis van onze strijdkrachten tussen de twee wereldoorlogen
 
Nooit meer oorlog!
Het zal duidelijk zijn dat iedereen in Europa na de Eerste Wereldoorlog meer dan genoeg had van het oorlogsgeweld en naar vrede snakte. En al was de strijd zelf aan Nederland voorbij gegaan, dan wilde dat nog niet zeggen dat wij er geen last van hadden gehad. De economie was bijna geheel tot stilstand gekomen, de industrie kwijnde weg en veel dagelijkse spullen waren nauwelijks meer te krijgen. En veel geld hadden de mensen niet. De soldaten waren chagrijnig omdat ze meer dan vier jaar voor niets de wacht hadden gehouden en hun familie was dat ook omdat men al die tijd van elkaar gescheiden was geweest. De kreet “nooit meer oorlog” klonk dan ook overal! 

Uiteraard stond ook de politiek sterk onder invloed van deze stemming. Dat leidde op de eerste plaats tot de oprichting van de Volkenbond, een voorloper van de Verenigde Naties. Die bond was vooral bedoeld om voortaan door onderling overleg in plaats van oorlog geschillen op te lossen. Het idee van nooit meer oorlog zag je helemaal terug in de voorwaarden die Duitsland werden opgelegd in het verdrag van Versailles. Duitsland moest bijna zijn gehele leger ontmantelen en bovendien dat weinige wat er overbleef aan de oostkant van de Rijn houden. Voor het eerst sinds jaren stonden er aan de grens met Frankrijk, België en deels ook met Nederland geen Duitse soldaten meer! De oorlogsmoeheid, de overal aanwezige armoede en het idee dat door de politieke maatregelen de vrede voor altijd gewaarborgd was zorgden ervoor, dat onderwerpen als “landsverdediging” en het daarvoor nodige “leger” verre van populair waren. Om het weinige geld dat er was te gebruiken voor iets wat toch nooit meer nodig was, leek de meeste mensen en dus ook de politici gekkenwerk.  

Een leger? Ben je nou helemaal!
Voor de mensen die na de Eerste Wereldoorlog in het leger werkten en die zich vanzelfsprekend verantwoordelijk voelden voor hun taak om het land zo goed mogelijk te verdedigen wanneer het zou worden aangevallen, begon nu een moeilijke tijd.
Aan de toenmalige Minister van Defensie (men noemde dat destijds Minister van Oorlog) lag het overigens niet. Hij slaagde er in om in 1922 een nieuwe wet door het parlement te krijgen, die de schade voor de krijgsmacht beperkt zou houden. Maar dat liep heel anders. 

De ellende begon toen een aantal goeie ideeën in deze wet niet of slechts ten dele werden uitgevoerd en de minder goeie ideeën veel langer van kracht bleven dan de bedoeling was. Een voorbeeld van een goed idee was de modernisering van de bewapening. Die was hard nodig. Maar van het fonds wat er voor werd opgericht was na 10 jaar pas 10% procent gebruikt en dan nog vaak op de verkeerde plaatsen. Een voorbeeld van een minder goed idee was de ingreep in de duur van de dienstplicht. Dat is de verplichting voor jonge mensen (in de meeste landen de mannen) die een bepaalde leeftijd hebben bereikt om een tijdlang in het leger soldaat te zijn. Als je burgers daarvoor oproept, dan is er tijd nodig om ze te leren soldaat te zijn. Maak je die periode te kort, dan heeft de opleiding niet veel zin meer. En geef je jaren achter elkaar de jongens die je oproept een gebrekkige opleiding, dan heb je uiteindelijk een ongeoefend leger. En dat was precies wat er in al die jaren gebeurde! Tel je daar dan ook nog bij op, dat het aantal jongens dat werd opgeroepen ook nog drastisch werd verminderd, dan is het duidelijk dat Nederland na verloop van tijd eigenlijk geen leger van betekenis meer bezat. 

Een leger? Als het dan perse moet.
Het land was op een gegeven moment, dat was in 1935, volkomen weerloos geworden. En dat was een wel héél beroerd moment! Het Duitsland onder Hitler achtte zich immers niet langer gebonden aan het verdrag van Versailles en begon zich in ijltempo te bewapenen. Er moest iets gebeuren om de opkomende dreiging aan de oostgrens het hoofd te bieden. 

Op de eerste plaats werd er eindelijk geld vrijgemaakt op de verouderde bewapening te gaan vervangen. Nou had Nederland wel eigen fabrieken voor het bouwen van schepen voor de marine en vliegtuigen voor de luchtmacht – de ontwerpen van Fokker waren ook ver buiten ons land beroemd -, maar voor de bewapening van onze landstrijdkrachten waren wij geheel afhankelijk van leveranciers uit het buitenland. En omdat heel Europa nerveus begon te worden van het agressieve gedrag van Duitsland en ze dus allemaal behoefte hadden aan nieuwe wapens, konden de wapenfabrikanten de vraag niet aan. Bovendien eisten de regeringen dat hun eigen leger als eerste aan de beurt kwam. Voor fabrieken in Frankrijk betekende dat eerst wapens voor Frankrijk, voor Engelse fabrieken eerst wapens voor Engeland en ga zo maar door. Nederland kwam achteraan in de rij te staan, ook al omdat ons land in het verleden niet zo’n beste klant was. Het was erg pijnlijk dat het geld dat er tenslotte toch was gekomen niet kon worden uitgegeven. Op het onderdeel bewapening waren we dus gewoon te laat! 

Nederland kon natuurlijk wel wat doen aan de slechte maatregelen rond de dienstplicht. Daarmee kon de opgelopen achterstand in geoefendheid van de soldaten en hun aantal uiteraard niet meer op tijd worden ingehaald. Maar niets veranderen zou de situatie alleen nog maar erger maken. Begin 1938 – je ziet, we zijn weer bijna drie jaar verder – wordt de diensttijd verdubbeld en worden er per keer ook veel meer mannen opgeroepen. Het betekende in ieder geval dat er nu eindelijk genoeg militairen waren om een vaste bewaking in te stellen bij belangrijke strategische punten in het land (grensovergangen en bruggen). Die bewaking was er dus al die voorafgaande jaren nooit geweest 

Het betekende ook dat er nu daadwerkelijk over een verdedigingsconcept kon worden nagedacht. De mensen van de Generale Staf konden aan de slag. 

Het eerste waarmee deze mensen rekening moesten houden was dat ons land een neutraal land was, al vanaf 1839. Een land dat neutraal is bemoeit zich niet met ruzies tussen andere landen en wil er ook niet bij worden betrokken, op geen enkele manier. Gevolg is dat het land militair gezien alles in zijn eentje moet oplossen en zijn verdediging op alle grenzen moet richten. Van enige samenwerking met andere landen op het gebied van de landsverdediging of van een bepaalde voor- of afkeur voor een bepaald land kan en mag geen sprake zijn. Dat heeft allemaal grote gevolgen voor de verdediging. 

Een verdedigingsconcept moet ook praktisch en redelijk snel uitvoerbaar zijn. Omdat het grootste deel van het leger uit burgers bestaat die allemaal gewoon thuis wonen en werken, moeten er speciale regelingen worden getroffen. Alles hangt daarbij af van hoe een leger zijn mobilisatie georganiseerd heeft. Op het moment dat een oorlogsdreiging zo groot wordt dat de noodzaak tot vechten op korte termijn te verwachten is, moet een land de tijd krijgen om zijn soldaten naar al die plaatsen te brengen waar men de vijand op basis van het verdedigingsconcept denkt tegen te houden. Daarvoor moet je verzamelplaatsen bouwen en voorraden voedsel en militaire uitrusting aanleggen. Je moet een waterdicht systeem hebben waardoor de mannen die moeten worden opgeroepen snel op de hoogte zijn van de mobilisatie en van de plaats van hun bestemming. Dat is in tijden dat nog lang niet iedereen een radio bezat, de televisie nog moest worden uitgevonden, om van computers maar helemaal te zwijgen geen gemakkelijke opgave. De legerleiding moest afspraken maken met de spoorwegen om alle beschikbare treinen en rails te kunnen gebruiken voor het verplaatsen van duizenden soldaten in hele korte tijd. Dat betekende ook dat de stations in grotere legerplaatsen moesten worden aangepast:meer en langere perrons en meer rails. In tijden van mobilisatie was het ook normaal dat er vervoermiddelen van de burgers, zoals auto’s (waarvan er in die tijd nog maar weinig waren) en paarden in beslag werden genomen, gevorderd zoals dat heette. Die waren nodig om het tekort aan transportmiddelen in het leger aan te vullen. Dat moest natuurlijk netjes worden voorbereid, omdat de burger die zijn auto of de boer die zijn paard kwijtraakte zijn werk niet meer naar behoren kon doen. 

Zo zie je dat alvorens de legerleiding toekwam aan het bedenken van een verdedigingsplan men eerst een aantal zaken van organisatorische aard onder ogen moest zien. En waar nodig ook onmiddellijk moest regelen, want er was werkelijk geen tijd te verliezen. Duitsland ging immers maar door met zijn agressie en in 1938 werd Oostenrijk ingelijfd en keek het land meteen daarna watertandend naar Tjecho-Slowakije. 

Een leger! Alsjeblieft een leger!
Intussen was het de bevolking en ook de politiek wel duidelijk dat er serieus onweer dreigde aan de oostelijke hemel en de stemming tegenover de krijgsmacht sloeg helemaal om. Nu kwamen vanuit de politieke partijen, maar ook vanuit de burgerij de voorstellen naar voren, die door de legerleiding al zo lang waren geroepen, maar waar niemand al die jaren naar had willen luisteren. Zo gaan die dingen nu eenmaal. 

Die positieve houding sloeg ook over op de soldaten zelf. Over het algemeen kon men rond deze tijd zeggen dat de stemming in het leger opperbest was, maar de geoefendheid nog veel te wensen over liet. Maar in ieder geval ondervond het leger nu de nodige steun van alle geledingen uit de bevolking en van de politici. Nu deze omslag er was, de bewapening voor zover dat kon werd aangepakt en de eerste onmisbare voorbereidingen waren getroffen, kon een verdedigingsplan worden opgesteld (gebruik de kaart hieronder bij de tekst die volgt). 

Bron: Wikipedia

Bron: Wikipedia

De verdediging van ons grondgebied is altijd uitsluitend gericht geweest op de bescherming van Holland, wat iets anders is dan Nederland. Het middel om die verdediging vorm te geven kon ook niet hollandser, men gebruikte het water uit de rivieren om grote stukken land onder te laten lopen. Daar waar dat niet kon, omdat er bij voorbeeld wegen liepen, werden forten gebouwd. In de 19e eeuw werd ook de stad Utrecht achter deze gordel getrokken en ontstond de Nieuwe Hollandse Waterlinie (zie ook bij links). In feite was daarmee de basis gelegd voor de verdediging van de zogenaamde Vesting Holland (het donkergrijze gebied op de kaart). Zeg maar de randstad. Bij de geschiedenis van de Peel-Raamstelling is al verteld dat de legerleiding zich in de dertiger jaren van de 20e eeuw genoodzaakt zag, om ook het zuiden van Nederland af te grendelen. Vervolgens kwamen de generaals op het idee om ook in andere delen van het land de verdediging meer naar het oosten toe in te richten en de vijand dus af te wachten buiten de Vesting Holland. Een nogal revolutionair plan, waarvoor wel meer soldaten nodig waren. Maar nu de regering het leger veel meer ruimte gaf en er dus ook meer burgers mochten worden opgeroepen om het land te dienen, kon dat plan ook worden uitgevoerd. Of er ook wapens genoeg waren om ze allemaal te laten vechten bleef een onbeantwoorde vraag. Vanwege onze neutraliteit was het bovendien nodig ook iets van een verdediging in te richten aan onze grens in het zuiden en bij onze kuststrook, al was er natuurlijk niemand die ergens op een van die plekken een aanval verwachtte. Maar dat brengt neutraliteit nu eenmaal met zich mee. En het kostte weer het nodige aantal soldaten. 

In deze beschrijving “beperken” wij ons tot het plan wat ons tegen de Duitsers moest beschermen. 

Bij het idee de vijand meer naar het oosten op te vangen werd gedacht aan een linie die begon aan de zuidoever van het IJsselmeer, bij Spakenburg en eindigde bij de Belgische grens, daar waar de Zuid-Willemvaart Nederland verlaat, bij Budel. Dat was handig, omdat men in dat geval gebruik kon maken van een reeds bestaande maar wel verouderde verdedigingslijn, de Grebbelinie (zie ook bij links). Daardoor was men – op papier althans – al op de helft. 

Het gedeelte wat daar op aansloot, het gebied tussen Rijn, Waal en Maas moest voor het grootste deel nieuw worden aangelegd en bij het gedeelte dwars door de Peel tenslotte, kon worden voortgeborduurd op voorzieningen die er al waren, maar dat betekende nog wel een hele hoop (graaf)werk (zie verder bij “De geschiedenis van de Peel-Raamstelling”). Over het noorden des lands maakte men zich niet zo druk. Door de bouw van de afsluitdijk tussen 1927 en 1932 was er wel is waar een nieuwe toegangspoort naar Noord-Holland ontstaan, maar het leger had bedongen dat er zware kazematten zouden worden gebouwd, zowel aan de Friese zijde van de dijk, bij Kornwerderzand, als aan de Noord-Hollandse (Den Oever). En die kazematten kwamen er. Het bleek toen het eenmaal tot oorlog was gekomen de enige plek in Nederland waar de Duitsers er niet doorheen kwamen! 

Maar met dit alles was het plan niet af. De soldaten in de stellingen moesten op het moment dat de Duitsers de grens overschreden immers voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op de echte aanval. Er lagen bij voorbeeld wel mijnen in het voorterrein, maar die stonden in vredestijd natuurlijk niet op scherp. En ook de omwonenden moesten de tijd krijgen om weg te komen (evacuatie). De rekenmeesters van ons leger hadden uitgerekend, dat dit soort voorbereidingen minimaal een halve dag zou duren. Dat betekende dat er op behoorlijke afstand vóór alle hoofdlinies, dus nog verder naar het oosten, andere linies moesten komen waardoor de opmars van de vijand vertraagd werd. Zo ontstonden de vertragingslinies. In de noordelijke provincies kwamen er in hoofdzaak twee. De soldaten die deze linies bezet hielden moesten er voor zorgen dat hun makkers bij de afsluitdijk tijd hadden hun verdediging op orde te brengen. Langs de IJssel kwam er ook een. Daarmee werd de soldaten aan de Grebbelinie tijd gegund. De Peel-Raamstelling kreeg de Maas als vertragingslinie voor zich. Deze linie liep overigens ononderbroken door in een linie langs het Julianakanaal in Limburg. Dat had militair gezien overigens meer betekenis voor de Belgen dan voor ons. Tussen Grebbelinie en Peel-Raamstelling lag de stelling tussen Rijn-Waal en Maas. Voor dat gedeelte lag de vertragingslinie achter het Maas-Waal-kanaal. 

Alle linies, zowel de hoofd- als de vertragingslinies zouden worden voorzien van kazematten, voor zover die er al niet waren. Natuurlijk zouden de hoofdlinies meer en (soms) betere kazematten krijgen, maar uiteindelijk ging het toch nog om meer dan 1.700 stuks! Laten wij deze kazematten, omdat ze ook bij de verdediging van Mill zo’n belangrijke rol hebben gespeeld, eens wat nader bekijken. 

Er waren drie typen 

"Stekelvarken" foto: René Eijsermans

"Stekelvarken" foto: René Eijsermans

Het “Stekelvarken”, de meest gangbare, ook de meest kwetsbare. Deze kazemat was met maar één mitrailleur bewapend. Die stak uit het voorste schietgat. Uit de twee gaten rechts en links staken de geweren van de andere twee soldaten die de kazemat bemanden. Die drie uitsteeksels bij elkaar bezorgden deze kazemat zijn naam. Op de foto hierboven, genomen bij de beruchte brug bij Gennep, is op de achtergrond nog het restant van de zuidelijke rivierkazemat te zien. 

"B(eton) Kazemat" foto: René Eijsermans

"B(eton) Kazemat" foto: René Eijsermans

De “B(eton)-kazemat”, die meestal meer in de diepte was opgesteld. De kazemat had één schietgat van waaruit niet naar voren, maar naar opzij werd gevuurd, zogenaamd flankerend vuur. Hierboven zo’n kazemat bij Zwolle, aan de Overijsselse Vecht. 

“G(ietstalen)-kazemat” foto: René Eijsermans

“G(ietstalen)-kazemat” foto: René Eijsermans

De “g(ietstalen)-kazemat”, de beste. Deze kazemat was erg moeilijk te ontdekken, omdat hij zo laag was. Op de gietstalen koepel ketsten bovendien alle kogels af. Deze kazemat, nog een van de weinige, ligt aan de haven in Vlissingen.

Het verdedigingsplan was rond. Generaal Reijnders, onze opperbevelhebber kon tevreden zijn. Maar zijn minister was dat geenszins! Het boterde niet tussen deze twee mensen. Dat was aan veel dingen te merken. Met de oorzaak ervan houdt deze geschiedenis zich niet bezig. Wel met de aanleiding, omdat de gevolgen ervan de strategie en met name de betekenis van de Peel-Raamstelling uiteindelijk deed veranderen, met alle gevolgen voor de soldaten die in die stelling lagen.

Een stukje terug in deze tekst staat vermeld dat het door onze neutraliteit uitgesloten was om met andere landen samen te werken. Omdat België in samenwerking met Frankrijk had besloten de verdediging ver landinwaarts te voeren, sloot de Peel-Raamstelling bij aanraking van de grens met België niet aan bij hun verdedigingslinie. Op de eerste plaats kon daar met de Belgen niet openlijk over worden onderhandeld, want dat was in strijd met – alweer- onze neutraliteit. Maar op de tweede plaats, de Belgen (en ook de Fransen op de achtergrond) wilden die aansluiting niet. Dat zou nu juist hún plannen op losse schroeven zetten. Daarmee gaapte er een gat tussen de Nederlandse en de Belgische verdedigingslinies. De minister vond dat niet verantwoord, de generaal wel. De redenering van Reijnders was, dat een omtrekkende beweging onder de Peel-Raamstelling door, dus door het “gat” tussen Nederland en België, absoluut niet paste bij de grondbeginselen van de Duitse strategie. Daarvoor was hun mentaliteit letterlijk veel te recht door zee. Zoals later bleek, kreeg hij gelijk! Er bestond tussen beide heren ook een meningsverschil over de verdediging van de Grebbelinie en de Vesting Holland. In deze beschrijving gaan wij daar niet verder op in. Waar het hier om gaat is, dat er dusdanige strubbelingen ontstonden tussen de minister en de generaal, dat de laatste zich in februari 1940 genoodzaakt zag ontslag te nemen. Drie maanden voor de oorlog, een uitermate ongelukkig moment!

Reijnders werd opgevolgd door generaal Winkelman. Hij was onder de indruk van wat er al gedaan was en met name van de sterkte van de Peel-Raamstelling. Het moet gezegd dat hij er alles aan deed om met België tot overeenstemming te komen om zo het plan van zijn voorganger te redden. Maar het lukte niet en mogelijk ook onder druk van andere belangen besloot hij half maart, en dat gebeurde in het grootste geheim, om de verdediging van het grondgebied te beperken tot de Vesting Holland, met uitzondering van het oostelijk deel, waar de Grebbelinie de hoofdlinie zou blijven vormen.

De Peel-Raamstelling was hiermee gedegradeerd tot vertragingslinie. Twee-derde van de troepen daar en – minstens net zo erg – het meeste en ook het beste materieel, zou worden teruggetrokken naar de zuidflank van de Vesting Holland, op het moment dat de Duitsers zouden binnenvallen. Dat deel werd alvast in de buurt van Den Bosch gestald, zogenaamd om te oefenen. Men wilde de Duitsers niet wijzer maken dan ze al waren. En ze wisten al veel te veel! Maar omdat de degradatie van de Peel-Raamstelling alleen bij de hoogste leiding bekend bleef, werd ook de Nederlandse soldaat in de stellingen voor de gek gehouden.

Zo was de situatie dus aan de vooravond van de Duitse inval. Bij Mill stonden op de plaatsen waar de Duitsers de linie bij het dorp wilden doorbreken slechts een paar duizend Nederlandse soldaten klaar om de mokerslag van 30.000 Duitsers op te vangen.